Vanuit Nederland maken we nu de oversteek naar Schotland. We bespreken
in deze bijdrage een brief van de puritein Samuel Rutherford geschreven in
1637. In deze periode kwam in de heuvels van Schotland de kerk tot grote bloei.
Leven
Samuel Rutherford is een Schotse
theoloog en vertegenwoordiger van het puritanisme. Hij werd geboren rond 1600
in Nisbet, studeerde te Edingurgh en werd in 1527 predikant in Anwoth. Zijn
Reformatorische en non-conformistische overtuigingen leidden in 1536 tot zijn
afzetting en verbanning naar Anwoth. Dit duurde tot het National Covenant van
1638, waarbij de Schotten een verbond sloten tegen de Anglicanisering van de
kerk. In 1638 werd hij benoemd als hoogleraar te St. Andrews. Op de Westminster
Synode was hij een van de vertegenwoordigers, hij bestreed het Arminianisme en
verdedigde de Presbyteriaanse kerkregering. Ook streed hij voor de vrijheid van
de kerk ten opzichte van de overheid. Na de val van het protectoraat van Oliver
Cromwell en de Restauration in 1660 werd hij afgezet en beschuldigd van
hoogverraad. Voordat dit proces kon beginnen overleed hij echter op 29 maart
1661.
Brief aan John Gordon (1637)
De brief die ik hier wil
bespreken is één van de vele die hij schreef in de periode dat hij verbannen
was uit Anwoth en in Aberdeen verbleef. Zelf zei hij hierover dat dit
geestelijk de beste tijd geweest is, hij leerde Christus beter kennen dan in de
periode van zijn gevangenschap. De brief dateert van 16 juni 1637 en is gericht
aan ‘the much honoured John Gordon.' Deze
John Gordon was kasteelheer van The
Castle of Cardoness, een kasteel dat zich, net als Anwoth, in de regio
Dumfries and Galloway. Van hem is bekend dat het eerst een ruwe en
onverschillige man was, maar dat zijn vrouw was wel Godvrezend was. Later kwam
hier een kentering in en Rutherford schreef hem verschillende brieven. Uit de
brief spreekt de ernstige bewogenheid van Rutherford met hem en de gemeente te
Anwoth. Deze sterke kerkelijke betrokkenheid komt naar voren in het feit dat
hij veel van zijn brieven aan zijn gemeente nog afsloot met ‘uw wettige
predikant.’ De brief die hier besproken heeft als afzender ‘uw wettige en beminnende herder.’ Hoewel hij
door de kerk afgezet was wist hij zich nog steeds gebonden aan de gemeente, God
had hem niet afgezet. De brief aan Gordon is hiermee ook een brief aan de hele
gemeente. Hij schrijft in zijn brief: ‘want als ik aan u schrijf, dan meen ik,
dat ik aan u allen schrijf.’ De pastorale bewogenheid klinkt door heel deze
brief heen. Hij schrijft: ‘u gaat met
mij te bed, en u staat met mij op; gedachten aan uw ziel, mijn waardste in onze
Heere, scheiden van mij niet in mijn slaap, u hebt een groot deel van mijn
tranen, zuchtingen, smekingen en gebeden.’ Dag en nacht is hij met zijn
gemeente bezig, ze ligt hem na aan het hart. Hij roept hen in deze brief dan
ook op tot bekering en geloof tegen de achtergrond van oordeel, eindigheid en
eeuwigheid. Hij roept hen op gehoor te geven aan zijn prediking: ‘Wee, wee,
wee, zal uw deel daarvan voor eeuwig zijn, indien u ‘t evangelie niet zij een
reuke des levens ten leven.’
Spiritualiteit
Als we de vraag stellen naar de
spiritualiteit is het eerste dat opvalt dat we opnieuw zowel de innerlijke als
uiterlijke vroomheid zen terugkomen. We zagen dit eerder bij Voetius. Als
Puritein legde Rutherford sterk de nadruk op het heilig leven, hij schrijft:
‘Geloof mij, ik bevind, dat de hemel is een stad, die moeilijk te winnen is; de
rechtvaardige zal nauwelijks zalig worden.’ Genade is niet goedkoop en de
uiterlijke vroomheid kan niet ontbreken. Toch gaat het hem uiteindelijk meer om
de innerlijke vroomheid, dat is immers de kern die vooraf gaat aan het
uiterlijke. Het gaat hem dan uiteindelijk ook meer om de pietas dan om de praecisitas.
Het valt op dat hij grote nadruk legt op het gevaar dat men
zich kan bedriegen: ‘Allen zeggen, zij
hebben geloof, en het grootste deel van de wereld weet niet en wil niet
bemerken, dat een misslag in ‘t werk van haar zaligheid, de beklaaglijkste
misslag is die er wezen kan, en dat geen verlies met dit verlies te vergelijken
is.’ Hij doelt hiermee op de algemene werkingen van de Heilige Geest, die
voorafgaat aan het ware zaligmakende geloof. Je kan dan ‘het goede Woord van
God en de krachten van de toekomende eeuw smaken’ zonder waarlijk deel te
hebben aan Christus. Enkel wie waarlijk met Christus verbonden is zal zalig
worden. Het is van belang dat we zekerheid in Christus hebben en dat onze
rekening door Hem betaald is. Hiertoe roept hij dan ook op: ‘nu in ‘t einde van
uw dag maakt u zeker van de hemel; beproeft zelf, of u al recht en zeker in
Christus bent (…) Zorgt verzekerd te zijn, dat ge boven de algemene belijdenis
bent; (…) legt Christus geheel uw rekening en de geheimen in handen, beter is
het dat gij Hem Die in dit leven uit uw hand geeft, dan dat Hij die na dit
leven daaruit neemt.’
Deze waarschuwing komt direct voort uit zijn grote besef van
dat wat er op het spel stond, de eeuwigheid. Telkens weer plaatst Rutherford dit
tegen de achtergrond van de eindigheid van ons bestaan. Sterven is God
ontmoeten en voor de Rechter verschijnen. Met de dood valt het oordeel en zal
de Rechter oordelen. Hieruit komt ook de grote bewogenheid met de gemeente uit
voort. Het eeuwig leven of het eeuwig oordeel is in het geding. Wie in dit
leven Christus niet kent zal God ontmoeten als Rechter. In zijn spiritualiteit
heeft hij dan ook veel aandacht voor de wederkomst en het koninkrijk. Het
koninkrijk van Christus is voor de gelovige een Geestelijke werkelijkheid. Het
beste kenmerk van een christen is dan ook dat hij betrokken is op het komende Koninkrijk.
Geestelijk leven is niet alleen beperkt tot de eigen ziel, het is ook een
betrokkenheid op de medemens en het Koninkrijk, dit alles omwille van Christus
naam en glorie. Er zal blijdschap zijn in de hemel over één zondaar die zich
bekeert. Het denken over het komende Koninkrijk heeft daarmee een belangrijke
plaats in zijn spiritualiteit. Tegen deze achtergrond staat ook de nadruk op
levensheiliging en zijn bewogenheid met de gemeente. We zien het 'onderweg'
motief terugkeren.
Voor Rutherford loopt dit alles uiteindelijk echter allemaal
uit in Christus. Hierbij staan we tenslotte stil: het Christocentrische van
zijn spiritualiteit. De spiritualiteit van Rutherford is sterk Christocentrisch.
We zagen hierboven al zijn nadruk op het verbonden zijn met Christus, en ook
het Koninkrijk waarover hij spreekt is het Koninkrijk van Christus. In heel
beeldrijke taal bezingt hij zijn liefde tot Christus en de liefde van Christus
tot hem. ‘nu heb ik menige zoete, zoete
zachte kus, menige geparfumeerd welriekende kussen en omhelzingen ontvangen van
mijn Koninklijke Meester. Hij en ik hebben veel liefde samen gehad.’ Even
verder schrijft hij: 'O, dat de hemel en de hemel der hemelen papier was, en de
zee inkt, en de menigte van de bergen koperen pennen, en ik dat papier van
binnen en buiten kon volschrijven van de lof van mijn schoonste, mijn liefste,
mijn beminnelijkste, mijn zoetste, mijn onvergelijkelijke en mijn
allervriendelijkste en wonderlijkste Beminde! Verder noemt hij Christus ‘mijn beminde’ en
spreekt over ‘kussen en omhelzingen’. De gemeente noemt hij ‘de jonge bruid (d.i.
van Christus, GT) die te Anwoth is.’ Steeds gebruikt hij het beeld van een
huwelijk, van bruid en bruidegom. Deze bruidsmystiek doet denken aan het
Hooglied en de mystiek van Bernardus van Clairvaux. De liefde staat hier
centraal, meer nog dan het geloof. We kunnen concluderen dat Rutherford meer
dan enig ander van de tot nu toe besproken theologen Christocentrisch is, alles
draait in deze brief om de liefde van Christus.
Verder lezen: VIII. Jonathan Edwards (1703-1758)
In deze serie artikelen ga ik op zoek naar het antwoord op de vraag: Wat is christelijke spiritualiteit? Na een algemene inleiding sta ik stil bij de spiritualiteit van een zevental sleutelfiguren uit de kerkgeschiedenis. Ik sluit af met een conclusie waarin de lijnen samenkomen.