IV. Johannes Calvijn (1509-1564)

Na een persoon uit de Vroege Kerk en iemand uit de Moderne Devotie, nu een persoon uit de tijd van de Reformatie. De grootste en meest bekende Reformator is Johannes Calvijn (1509-1564). In dit artikel gaan we in op zijn voorrede op de Psalmen, een van de weinige plaatsen in zijn oeuvre waar hij enkele auto-biografische opmerkingen maakt. 

Leven

Johannes Calvijn werd geboren in 1509 in Noyon, in Noord-Frankrijk. Hij studeerde eerst theologie in Parijs, een studie die hij niet afgemaakt heeft, om daarna in Orleans en Bourges rechten te studeren. De reden van deze verandering was een conflict van zijn vader met de kerk. In 1532 schrijft hij zijn eerste werk, een humanistisch commentaar op een werk van Seneca. In datzelfde jaar keert hij weer terug Parijs. Al spoedig moet hij vluchten vanwege ‘reformatorische’ opvattingen. In 1535 schrijft hij in Basel de eerste versie van de Institutie, die in 1536 uitkomt. Na vele omzwervingen komt hij in 1536 aan in Genève, waar Farel hem overtuigt te blijven. Dit eerste verblijf duurt van juli 1536 tot april 1538. In deze tijd maakt hij een begin met het doorvoeren van de Reformatie in Genève. Er wordt een kerkorde opgesteld en Calvijn schrijft een catechismus. Door een conflict met de stadsraad, die een deel van de Reformatie weer terug wilde draaien, wordt Calvijn echter op 23 april 1538 uit Genève verbannen. Al snel werd hij echter door Bucer naar Straatsburg gehaald waar hij van september 1538 tot september 1541 verblijft. In deze tijd trouwt hij met de weduwe Idelette van Buren en neemt hij deel aan diverse Godsdienstgesprekken. Op 13 september 1541 keert hij weer terug naar Genève. De aanleiding hiertoe was een brief van Sadoletus aan Genève waarin hij de stad opriep om terug te keren naar de Roomse kerk. De raad vroeg Calvijn om een antwoord te formuleren en men vroeg hem weer terug te keren naar Genève. Na aandringen van Farel heeft hij dit uiteindelijk gedaan. Hij neemt de reformatie van de stad weer ter hand, en schrijft een nieuwe kerkorde, opent in 1559 een academie, en zorgt voor een psalmberijming die in 1562 uitkomt. Tot zijn dood in 1564 blijft hij zich in zetten voor de reformatie van Genève, vaak tegengewerkt door de burgerlijke overheid. Hij sterft op 17 mei 1564. 
Wat betreft de spiritualiteit of pietas kunnen we zeggen dat Calvijn dit niet tot een apart thema heeft verheven. Hoewel de vroomheid niet onbesproken blijft in bijvoorbeeld de Institutie, krijgt het zeker niet de aandacht die bijvoorbeeld latere Nadere Reformatoren hieraan gegeven hebben. Toch betekent dit niet dat Calvijn geen pietas zou kennen. Juist hij was zich ervan bewust dat innerlijke vroomheid en uiterlijke vroomheid beide noodzakelijk zijn voor wie zegt God te kennen en Hem te dienen. Al zijn pogingen om Genève te reformeren en naar theocratisch ideaal in te richten bewijzen dat ook de uiterlijke vroomheid hem niet om het even was. Ook de tucht die hij uitoefende bewijst ditzelfde punt. Innerlijke spiritualiteit is hem zeker niet vreemd, iets daarvan zien we in zijn biografisch getinte voorrede bij zijn Psalmencommentaar. 

Voorrede bij de Psalmen (1557)

Op 22 juli 1557 schreef Calvijn een voorwoord bij zijn Psalmencommentaar. Deze voorrede is beroemd geworden omdat we hierin enkele van zijn spaarzame biografische notities aantreffen. Het is gericht 'aan de Godvruchtige en oprechte lezers' en beschrijft zijn nauwe verbondenheid met het Psalmenboek. Het Psalmenboek noemt hij hier een schatkamer, een ontleding van alle delen van de ziel, waar de Heilige Geest alle smarten, droefheid, vrezen, twijfelingen, verwachtingen, zorgen en ontsteltenissen van de ziel levend tekent. 'Kortom, er is geen boek waarin ons meer volledig de manier geleerd wordt om God te loven, of waarin wij levendiger worden opgewekt tot die oefening van Godsvrucht. dit boek [is] vol van alle onderrichtingen die kunnen dienen om ons leven tot alle heiligheid, rechtschapenheid en rechtvaardigheid te vernieuwen.' Het is dan ook niet verwonderlijk dat het juist in de voorrede op het Psalmen commentaar is dat we Calvijn zelf in het hart kijken en iets van zijn leven te horen krijgen. 
Hij schrijft onder andere over zijn bekering. We lezen hoe hij eerst van zijn vader rechten moest gaan studeren, maar hoe God door zijn verborgen voorzienigheid hem geleid heeft: 'het was zo dat ik zó hardnekkig toegewijd was aan de bijgelovigheden van het Pausdom, dat het heel moeilijk was mij uit die zó diepe modderpoel op te trekken, temde Hij en schikte mijn hart tot leerzaamheid door een plotselinge bekering, — mijn hart dat, gelet op de leeftijd, maar al te verhard was in die dingen.' 
Ook schrijft hij over de aanleiding tot het schrijven van de eerste versie van de Institutie, hij was in Basel en in Frankrijk waren er bloedige vervolgingen. Doormiddel van ‘ellendige boekjes vol leugens’ probeerden de intriganten van het Franse Hof de verontwaardiging van het vergieten van zoveel bloed af te wenden en zelfs ruimte te bieden voor nog meer vervolgingen. Hij schrijft dan: 'scheen het mij toe dat tenzij ik mij daar krachtig tegen stelde, zoveel in mijn vermogen was, ik mij niet verontschuldigen kon, dat als ik zweeg ik laf en trouweloos bevonden zou worden. En dit was de reden die mij aandreef om mijn 'Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst' in het licht te geven; allereerst om te antwoorden op die goddeloze blaam die de anderen zaaiden, en er mijn broeders van te zuiveren, wier dood kostbaar was voor het aangezicht des Heeren; vervolgens opdat aangezien spoedig daarna dezelfde wreedheden uitgeoefend konden worden tegen vele arme personen, de vreemde volken tenminste geroerd zouden worden door enig medelijden en bezorgdheid voor deze.' Tenslotte schrijft hij over zijn uitwijzing uit en terugkeer naar Genève. Telkens keert hierin terug de opmerking dat hij zelf liever op de achtergrond was gebleven, maar dat de zaak van God, en daarmee God zelf hem hiertoe dreef. Een vooraanstaande positie heeft hij zelf nooit gewild. Behalve biografische noties geeft deze voorrede ons ook inzicht in zijn spiritualiteit, om deze reden halen we deze voorrede hier voor het voetlicht. 

Spiritualiteit

Zoals hierboven al gezegd heeft Calvijn de spiritualiteit nooit apart gethematiseerd. Als spiritualiteit echter, zoals onze werkdefinitie zegt, ‘de religieuze grondhouding in het hart is die gestalte krijgt in een leven voor Gods aangezicht’ kunnen we ook zeker niet zeggen dat zij afwezig is. Het is eerder andersom, heel zijn leven en werk is doortrokken van dit leven voor Gods aangezicht en de ware Godsdienst vindt er zijn kern. Hij vat dit zelf samen in het tweede hoofdstuk van de Institutie, hij schrijft daar: 'Ziehier wat de zuivere en ware Godsdienst is, namelijk het geloof met een ernstige vreze Gods verbonden, zodat de vrees een vrijwillige eerbied in zich bevat en ook met zich brengt een wettelijke dienst van God, zoals die in de wet wordt voorgeschreven' Een leven voor Gods aangezicht, betekent Hem gehoorzamen en dienen, dat is het doel van de mens. Ook dit zien we in de brief terugkeren. Zijn hele leven staat in het teken van gehoorzaamheid aan God, hij ging en kwam op die plaatsen waar God hem wilde hebben. Eerst in Genève, daarna in Straatsburg en later weer in Genève. Voor Calvijn stond dit alles onder de leiding van ‘Gods verborgen voorzienigheid.' Dit was voor hem geen aanstoot, maar het was de kracht waardoor hij verder kon. Hij is een groot deel van zijn leven vluchteling en vreemdeling geweest en werd door vele mensen tegengewerkt. De gedachte dat God alles in de hand heeft en hem leidt gaf hem troost en rust. We zullen dit thema later zien terugkeren als een andere vluchteling aan het woord is. Dit is het eerste aspect van zijn spiritualiteit, wat we willen vatten met de kernwoorden: vreemdelingschap en vertrouwen. 
Een ander aspect wat in de voorrede naar voren komt is de aanvechtingen waar hij mee te maken krijgt, juist de Psalmen bieden hem hierin troost en leren hem dat hij en zijn lezers ook met hun zwakheden tot God mogen gaan, hij schrijft: 'De Psalmen leren ons namelijk dat wij niet alleen een gemeenzame toegang tot God hebben, maar ook dat het ons toegestaan en vrij is onze zwakheden voor God open te leggen, die wij ons schamen voor de mensen uit te leggen.' Hierbij voelt hij zich nauw verbonden met David. Het is om deze reden dat de Psalmen hem ook zo aangesproken hebben. Het heeft zelfs, zo zegt hij, zijn commentaar op de Psalmen beïnvloedt. Hij vergelijkt zich verschillende malen met David en herkent zijn eigen aanvechtingen, vernederingen, vervolgingen hierin. Het Psalmenboek is dan ook een van de grootste bronnen van zijn spiritualiteit en Godsvrucht. Zelf schrijft hij: 'Kortom, er is geen boek waarin ons meer volledig de manier geleerd wordt om God te loven, of waarin wij levendiger worden opgewekt tot die oefening van Godsvrucht. dit boek [is] vol van alle onderrichtingen die kunnen dienen om ons leven tot alle heiligheid, rechtschapenheid en rechtvaardigheid te vernieuwen.' 
We kunnen concluderen dat de spiritualiteit van Calvijn vooral gekenmerkt wordt door afhankelijkheid van, gehoorzaamheid aan en vertrouwen op God, met name voor de taak die er voor hem in dit leven ligt. Calvijn is hiermee vooral betrokken op de kerk in het hier en nu. Het is in deze kerk en op dit moment dat Calvijn zijn taken ziet. Calvijn staat zo met beide benen in deze werkelijkheid en diepgaande contemplaties over het toekomende leven, los van zijn huidige kerkelijke taak vinden we dan ook niet. Hoewel hij zelf vluchteling en vreemdeling was en het ‘pelgrim motief’ hem dan ook niet vreemd was, zien we toch dat dit bij Calvijn nooit geleid heeft tot een onderwaardering van of een vlucht uit deze werkelijkheid. Ten opzichte van de meer individuele contemplatieve spiritualiteit van Thomas à Kempis mag dit een bijzonder verschil heten.


Verder lezen: V. 'Ik arm schaapje' (ca. 1525)

In deze serie artikelen ga ik op zoek naar het antwoord op de vraag: Wat is christelijke spiritualiteit. Na een algemene inleiding sta ik stil bij de spiritualiteit van een zevental sleutelfiguren uit de kerkgeschiedenis. Ik sluit af met een conclusie waarin de lijnen samenkomen.